“Nog even volhouden Maria,” zei Jozef. “Ginds zie ik daken, daar kunnen we vast wel schuilen.” Maar toen ze er dichtbij waren, was de teleurstelling groot. Binnen een hoog hek stonden lange rijen kooien van gaas, met kleine dieren erin. Het stonk er verschrikkelijk, en achter het hek sprongen een paar woest vuilbekkende honden heen en weer. Voort gingen ze maar weer, door het lege landschap. Het winkelwagentje waarin Jozef Maria voor zich uit duwde, stuiterde over smalle, kapotgereden wegen. Een heel eind verder doemde weer wat groots en donkers op, er klonk een bedrukt gekakel. Maar ook hier waren ze niet welkom. Alweer een hek, met bordjes: Streng verboden toegang. Gevaar voor besmetting met Vogelgriep, Salmonella en Luchtweginfecties. Gesponsord door de Europese Unie. En weer gingen ze op pad, het werd al donker. “Ik kan bijna niet meer Jozef.” zei Maria wanhopig. Maar zie: in de verte scheen licht. Dan daar maar naartoe. En warempel, daar was bedrijvigheid bij een enorm groot bouwwerk. Op de gevel stond een naam in een vreemde taal. Maria zei opgelucht: “Dat betekent geloof ik zoiets als: Gezinsboeren, Jozef. Daar zullen we toch wel naar binnen mogen?” En jawel, de baas van de gebouwen kwam naar hen toe, en zag hoe ze er aan toe waren. Hij kreeg medelijden, en zei: zelf kom ik ook niet van hier, ik kom uit Brabant, en ik was hier ook niet welkom. Kom maar mee. Maar wel eerst door de bak met ontsmettingsmiddel, denk erom! Het bleek een stal te wezen, met vreselijk veel varkens. Ze kregen een plek op de eerste verdieping, bij de biggetjes die net aangekomen waren, daar was het nog het schoonst. Net op tijd, Maria kreeg daar een kindje, diezelfde nacht nog. Nou waren daar veel stratenmakers, harde ruwe mannen, die lagen nog bij nacht in het veld. En juist die kregen een anoniem sms-je: er is een kindje geboren in een stal! Ze maakten juist aanstalten om dat eens van dichtbij te bekijken, toen één van hen zei: “Stil eens, wat klinkt daar uit den hoge!” Ze luisterden aandachtig, en jawel: er klonk een soort jubelzang in de verte. “Ik weet het” zei één van hen: “dat is het christen-democratenkoor!” Ze wachten eerbiedig, want ze lagen toch nog op de knieën, tot het afgelopen was en gingen toen heen. Bij de stal aangekomen konden ze er niet meer in, maar door het raam van een kantoor zagen ze het scherm van een bewakingscamera. En daar zagen ze een ontroerend schouwspel. In het winkelwagentje lag het kindje, gewikkeld in landbouwplastic. En iedere keer als de voederrobot langs kwam trok Jozef handig het wagentje wat aan de kant.
Zo had het Kerstverhaal zomaar kunnen uitpakken, als tijd en plaats een paar duizend jaar en idem kilometers waren opgeschoven. Je moet er toch niet aan denken. Wij willen een kind in een kribbe met hooi, warm lantaarnlicht, met os en ezel. En voor de toeschouwers vuurkorf en glühwein. Gezelligheid, dat willen we. Met de Kerst eten we ons rond aan karbonades en varkenshaasjes, en op oudejaarsavond is er een grote schaal met kippenpootjes. Alles uit de aanbieding! En in 2009 staan we dan met zijn allen weer pal achter: Vrom?. Want die stallen, die moeten we natuurlijk niet.
Stoekkie